Mattenvlechter
Lang geleden lagen er om Steenwijk grote gebieden, waarin het water niet ontbrak en de biezen veelvuldig voorkwamen. We behoeven in de
geschiedenis niet heel vet' terug te gaan om de bewoners te zien uitrukken en deze waterplanten te snijden, die dan gebruikt werden voor het
vlechten van matten. Zo rand de eeuwwisseling werd dit werk nog veelvuldig uitgeoefend en zelfs tot omstreeks 1920 trof men in Steen- wijk en
omgeving nog mattenvlechters aan, die hiermee hun brood wisten te verdie- nen. Vooral in de winterperiode als er in het veenbedrijf geen werk was
te vinden, moest er wat verdiend warden en Lange tijd stand dan het matraam in menige huis- kamer. Het waren niet alleen de mannen die de kunst
verstonden een vloermat te vlechten, ook verscheidene vrouwen verdienden er door dit werk een paar centen bij. Voordat men met het weven een
aanvang kon maken, moest er eerst materiaal zijn. Dit was er in overvloed, en zoals men dat gewoon was, trok men reeds bij het krieken van de dag
er op uit, meestal naar de trekgaten in Wapserveen, en plukte daar rus- sen. Wanneer men een halve dag in dit polder gebied had gewerkt, werden
de russen aan dikke bossen gebonden en wandelde men met het materiaal op de rug naar Steenwijk terug. Het ging toen allemaal te voet en
misschien is men er later op de fiets ook nog wel eens op uitgetrokken, maar in dit grote watergebied kon men met dit vervoermiddel weinig doen.
De gebon- den russen werden dan aan dikkere bossen gebonden en aan een hoop bij elkaar gezet om de broei erin te krijgen. Door een dergelijke
behandeling werden de russen taaier en konden beter verwerkt worden. De stengels braken niet zo gauw of en men kon ze plooien zoals men wilde.
Dit broei proces gaf tevens een betere kleur aan het materiaal, wat natuurlijk de matten ten goede kwam. Toen de mattenvlechterij in Steenwijk en
omgeving werd uitgeoefend, schommelde de petroleumlamp nog aan de zoldering. Het matraam werd dan van de zolder gehaald en door eerst
diverse draden te spanners kon men met het werk beginnen. Het was een weefgetouw, dat met de hand bediend moest worden. De matten, die in
Steenwijk en omgeving wer- den vervaardigd, waren dan ook uitsluitend handwerk. Er moest ontzaglijk veel werk verzet worden om wat te
verdienen. De meeste belangstelling bestond voor matten van 24 el, waarvoor men een bedrag kreeg van f 2,25. Een 24 els mat is bijzonder groot,
maar daarmee kon men dan ook de gehele vloer beleggen. Het duurde echter geruime tijd, voordat de mattenmaker zo'n 24 els mat van zijn
weefgetouw kon halen. In de tijd van de mattenvlechters kende men ook de mattenschippers. In Steenwijk kwamen meestal opkopers voor deze
matten, maar de meeste matten, en deze waren dan van biezen vervaardigd ,werden hoofdzakelijk in Blokzijl en Genemuiden gemaakt. De
mattenschippers trachtten zoveel mogelijk rollers van deze matten aan boord te krijgen en voeren er dan mee naar het westen van het land. Het
product werd daar dan voor zeven stuivers per el aan de man gebracht. De mattenhandel floreerde het best tussen Pasen en Pinksteren. Dat was het
tijdstip dat de huisvrouwen pleegden schoon te makers. Een vloerkleed was nog steeds lets voor de betere stand en een mat van ge- vlochten russen
meer voor de gewone man, hetgeen beter was dan helemaal niets op de vloer; bovendien was zo'n mat ge- makkelijk te reinigen. Na de
schoonmaaktijd trokken de mattenschippers, waarvan er in Blokzijl wel vijftig waren, weer noord- waarts, waarbij ze dan langs de IJssel appels
insloegen om hiermee naar Friesland te varen. De Friezen hadden weer aardap- pelen en hieraan had men in het lage land van de Noordwesthoek
gebrek, zodat de mattenschipper ook in het najaar varende kon blijven. Zo kon ook deze schipper zijn boot door de wind laten voort glijden en de
matten naar diverse plaatsen brengen. Maar later kwamen er diverse andere vloer bedekkingen, die de russenmat geheel deden verdwijnen. Kokos
nam de voor- naamste plaats (Fabriek Nobelco Meppelerweg) in en met de mattenvlechters uit onze omgeving zijn in de loop van de twin- tiger jaren
ook de mattenschippers voorgoed verdwenen.
Zilversmid
Fa. Bijkamp & Co de laatste zilversmid. In het pand Markt 2 te Steenwijk was sinds 1835 de zilversmidswinkel van Bijkamp gevestigd. Op 14 februari
van dat jaar liet Meine Bijkamp zich te Zwolle bij het Waardeborgkantoor inschrijven als goud en zilversmid. Tot die tijd had hij als knecht gewerkt bij
zijn neef Gerard Archibald Stuart, eveneens zilversmid te Steenwijk. Bij het overlijden van Meine Bijkamp in 1898, op negenentachtigjarige leeftijd,
werd het bedrijf voortgezet door zijn zoon Jan Meine Bijkamp, die echter al in 1903 kinderloos overleed. Twee zonen van zijn zuster Jentje Bijkamp
uit haar huwelijk met Haije Visser, zetten het bedrijf voort onder de naam Fa. M. Bijkamp. In 1909 trad Meinard uit de firma. Jan Hendrik Willem
Visser ( 1880 - 1950 ) heeft daarna kans gezien het, overigens al voor die tijd, goed renderende bedrijf uit te bouwen. In 1920 ging Visser voor wat
betreft de aan de Weemstraat gevestigde fabriek/werkplaats, opnieuw een vennootschap aan: deze keer met zijn zwager Hendrik Roelof Bijkamp.
Het bedrijf kreeg daarbij de naam Fa. Bijkamp & Co. De winkel aan de Markt werd in 1957 gesloten. De fabriek aan de Weemstraat bleef echter
produceren tot in 1974. Talloze voorwerpen zoals mandjes, asbakjes, briefopeners, suikertangen, beursen tasbeugels alsmede een onwaarschijnlijk
grote hoeveelheid schepwerk zoals theelepels en taartvorken hebben de werkplaats verlaten.
Zilversmeden in Steenwijk
1. Luetgen Goltsmitz Overleden voor 1560. 2. Christiaan Doore (of Doorn)
3. Johan Arends 4. Harmen Jansz.
5. Taeckele Mensch 6. Gerbrant Boncke.
7. Jannes Hoogland 8. Laurens Otterbos
9. Nicolaas Adolph Benthem 10. Gerben Piers Vogelzang
11. Jacobus Verschuyl 12. A.L. Reiners
13. Johan Christiaan Frederik Proger. 14. Hendrik Prins I
15. Albert Stuart I Zilversmid 10-11-1765-1842 16. Dirk Dikkerboom
17. Gerard Archibald Stuart gedoopt op 29-04-1716, overleden op 20-12-1785 op 69-jarige leeftijd. Gehuwd voor de kerk op 40-jarige leeftijd op 04-
07-1756 te Steenwijk met Aaltjen BLOEMEN, 26 jaar oud, geboren op 12-01-1730, overleden op 30-01-1777
18. Hendrik Prins II
19. Nicolaas Alexander Stuart zilversmid, geboren op 18-10-1801 te Steenwijk, overleden op 20-09- 1832 te Steenwijk op 30-jarige leeftijd.
20. Meinardus Bijkamp ,Meine Meinen Geboren 16-10-1808 overleden 1898
21. Jan Meine Bijkamp Geboren 21-3-1846 overleden 18-08-1903
22. Albert Stuart II zilversmid, geboren op 09-03-1830 te Steenwijk, overleden op 14-09-1880 te Assen op 50-jarige leeftijd.
23. Johannes Steltman
24. A. Beertje Rijkmans, weduwe Johannes Steltman
25. Hendrik Meinardus van Sleen
26. Jan Meine Bijkamp Geboren 21 maart 1846 overleden 18 augustus 1903.
27. Andries Rienks Steltman. Geboren 1830 overleden 1866.
28. Lubbertus Steltman Geboren te Steenwijk in 1844 en overleden 11 juli 1910
Touwslager
In de negentiende eeuw speelde het touw vooral in deze agrarische omgeving een belangrijke rol, want metaal was nog niet zo in gebruik.
De boer moest overal touw voor gebruiken: wanneer het paard voor de wagen moest worden gespannen en o.a. in het hooiseizoen. En
niet te vergeten de handelsman en de fabrikant bij het verpak-ken van allerlei producten. Aan het begin van de twintigste eeuw waren er
in Steen-wijk een aantal lijnbanen of touwbanen, die een flinke productie hadden. Er was afname genoeg en zoals eens Michiel Adriaansz.
de Ruyter aan het wiel stond te draaien, waren ook de Steenwijkers in actie om touw te vervaardigen. De onderpaden langs de oude
stadswallen waren daarvoor uitnemend geschikt; o.a. de families Panhuis, Oost, Middelwijk, Langman (Zoon Lebbert verhuisde naar
Nijkerk in 1893 en bedrijf is nog steeds actief tot heden) Visscher en Van Dalen oefenden dit beroep uit. Door de mechanisatie kwam er
steeds meer metaal in om-loop en werd ook het paard verdrongen, zodat de touwwever slechts weinig paarde strengen en leidsels meer
behoef-de te vervaardigen. Toch is een van deze deze lijnbanen nog steeds intact gebleven. In de tijd, dat het nog rustig en stil was aan
de Looijersgracht. Men nog geen motoren kende en de geleerden zich de hoofden nog niet pijnigden met het makers van atoom-bommen,
werd daar een lijnbaan in gebruik gesteld. De dames waren nog steeds ge-kleed in wijde hoepelrokken en droomden nog niet van nylons.
In dit oude bedrijf werd weliswaar gewerkt onder de meest er-barmelijke omstandigheden, maar desondanks bloeide het ambacht van
touwslaan, een handwerk, dat tot op de huidige dag in ere bleef. Hier aan de Looijersgracht aan de voet van de lindereuzen, die het brede
water omzomen, ligt nog de lijnbaan van de familie Van Dalen, een bedrijf dat al door vijf generaties is gevoerd. De familie Van Dalen
heeft dan ook zeer oude rechten in de gemeente Steenwijk. Op een dag in het jaar 1836 hield de vroedschap der stad zich ernstig bezig
met de aan-vraag van Hendrik van Dalen, burger van d' Olde Veste, die aan de Hogewal een touwslagerij wilde beginnen. Hij vroeg daar-
voor grond in erfpacht en dit werd verleend met recht van opstal. Voorlopig konden de Van Dalens vooruit; eerst in het jaar 2036 zal de
pacht verlengd moeten worden. Wij vragen ons nu al af: ,Wie zal dan eigenaar zijn van specifieke oude lijnbaan-bedrijf?" Wellicht ook wel
een Van Dalen, zoals in de afgelopen jaren. De erfpacht rustte aanvankelijk op het stuk grond langs de stadsgracht aan de Hogewal,
achter de tegenwoordige R.K. pastorie, dus op het gedeelte van de wal tussen de Molen en de Scholestraat. Het was echter noodzakelijk
dat de lijnbaan werd verlegd en daarom ging de erfpacht over op het perceel aan de Looijersgracht op de zelfde waar het bedrijf nu
gevestigd is. Deze verhuizing geschiedde al in het jaar 1868. Het oude touwslagerswiel was toen belangrijk onderdeel van de installatie en
het is ook nu nog steeds in gebruik. De touwslager kan hiermee, zo dan wordt gezegd, slaan, spinnen en twijnen. Het slaan van touw is
het in elkaar draaien van enige aparte draden tot een dik touw. Zo worden dan de leidsels en strengen voor de boeren gemaakt. Ook kon
men uit een grote pluk hennep of vlas touw spinnen en dit deed de heer Van Dalen nog in het jaar 1936, toen het honderdjarig bestaan
van dit bedrijf werd gevierd. In de beginperiode werd het garen, waarvan het touw werd gemaakt, ook in Steenwijk gesponnen. Later
werd van de grote fabrieken het eendraadsgaren betrokken. Enkele van deze draden worden dan in elkaar getwijnd tot een sterk touw.
Het twijnen van touw gebeurt nog net eender als meer dan een eeuw geleden. Er is dus aan de stadswallen in Steenwijk een zeer oud
bedrijf op gang gebleven en er is zo te zien weinig aan de methode veranderd. Het grote wiel moest met de hand worden gedraaid; dit is
met de komst van de elektriciteit gewijzigd en de motor nam het werk over. In Steenwijk zijn in de loop der jaren al deze touwbanen
verdwenen, de laatste was van de familie Van Dalen tot 1966 heeft deze het bedrijf gehad aan de Looijersgracht en is toen verhuist naar
het industrieterrein om daar in 1985 geheel met de productie te stoppen. De onderdelen van de touwslagerij stonden bij de gemeente
opgeslagen zoals het grote wiel en andere zaken maar helaas zijn daar ook al onderdelen weg, De schrijver hier van weet wel waar het is..
Eigenlijk zou zo iets weer helemaal in ere moeten worden hersteld, maar ja wie doet dat.
Tabaksindustrie
De Steenwijker tabaks industrie is jammer genoeg in rook vervlogen. Omstreeks 1890 sterk ontwikkeld maar rond 1950 was het bijna
voorgoed voorbij. De grootste fabriek werd De Tabaksplant voorheen Rijkmans waar vroeger wel honderd mensen werkten. De fabriek
was in de Neerwoldstraat waar bekende merken werden gemaakt Albert Cuyp en Titus en pruim tabak Nikeso. Doosje met sigaren in
verpakking van de Witte Raaf
Stenenzoeker
De veld en keistenen hebben honderden jaren voor de bewoners een bron van
in- komsten gevormd. Zij werden voornamelijk gebruikt bij de aanleg van
wegen en bij de oorlogsvoering in vroeger jaren. Er wordt gesproken over de
vrouwen, die bij de bestorming van Steenwijk met stenen hun mannen te hulp
snelden en de vijand verdreven. Een aannemelijker verklaring voor de naam
Steenwijk is zeer zeker bron van de rijke steenvoorraad, die men vroeger in
deze gebieden aantrof. Deze stenen hebben met alleen eeuwen geleden, maar
tot zelfs bij de aanvang van de twintigste eeuw een rol gespeeld in het leven
van de bevolking van Noordwest Overijssel, want zelfs in de jaren rand 1900
kwamen er nog mannen voor, die van beroep, steenpun- ter" waren. Op de
hoogste gebieden en vooral op de Steenwijker Kamp werden grote voorraden
veld keistenen aangetroffen. Vele van deze stenen waren geschikt voor de bestrating van wegen en men trof er ook aan, die zo groot van
omvang waren, dat de hunebedbouwers jaloers hadden kunnen zijn. In de ijstijd zijn deze stenen naar onze gebieden gespoeld en meestal
te- gen een heuvelrug trof men de grootste hoeveelheden aan. Een voorbeeld van bestrating met deze keien is nu nog te zien aan de
Looiersgracht. Het delven van deze stenen heeft aan de arbeidende bevolking van Steenwijk gedurende vele winter- maanden werk
verschaft. In verschillende gesprekken met oude stad en streekbewoners wordt hier nog uit eigen verklaring over verteld. In het laatst van
de negentiende eeuw trok men er op uit met de schop en een puntijzer om met het zogenaam- de ,,steenpunten” een loon te verdienen.
Zo’n puntijzer bestond uit een ijzeren stang van twee tot drie el lengte. Van boven was deze stang voorzien van een dubbel handvat en
van onderen was een stalen punt, waarmee men in de grond boorde, om naar stenen te zoeken. Trof men een behoorlijke stenenlaag aan,
dan werd de bovengrond verwijderd en werden de stenen blootgelegd en uitgegraven. De zware exempla-ren liet men door middel van
kruit springen. Jaren geleden beschikte men niet over bakstenen; daarom werden de kleine veldstenen gebruikt voor het verharden van
wegen en de grotere soorten deden dienst als fundering bij de bouw van huizen. Ook werden die grotere stenen naar Blokzijl vervoerd,
waar ze bijzonder goed dienst konden doen bij de, versterking van de zeeweringen. Er zijn in Steenwijks omgeving nog vele namen, die
aan dit steenzoeken herinneren. Bijvoorbeeld de Steenakkers, de Steenwal (aan het Dolderkanaal) en de weg naar Tuk wordt ook nog wel
Steendijk genoemd. Het zijn allemaal namen, die wijzen op de, steenrijkdom van dit gebied. Met zekerheid is het echter niet te zeggen.
Ook het stadsarchief kan hieromtrent geen uitkomst geven, want dit dateert namelijk van omstreeks 1560. De namen zullen dus voor die
tijd al gekozen moeten zijn. Bij een grote brand in 1523 zijn alle schriftelijke bescheiden vernie- tigd. Het steenpunten heeft men lange
tijd uitgeoefend. Omstreeks het laatst van de negentiende eeuw woonde er aan de Woldpoort in Steenwijk een zekere Hetebrij, die nog
handelde in veldkeien. De handelaar kocht grote massa's stenen op, die op de steenwal aan de Dolder een plaats vonden. Hier werden de
stenen fijn geklopt en later verscheept naar elders voor we- genaanleg. Het stenen zoeken of beter gezegd stenen punten is lange tijd een
bron van inkomen geweest voor de bevolking men kreeg als beloning tien cent per mand vol en zelfs tot de aanvang van de twintigste
eeuw waren er mensen die met deze stenenhandel vooral in de winterperiode hun brood verdienden.